Перевод: со всех языков на нидерландский

с нидерландского на все языки

С нидерландского на:
Все языки
Со всех языков на:
Нидерландский

cijfer op rapport

Толкование Перевод

1 Drei

Drei

〈v.; Drei, Dreien〉

1 drie 〈 getal, cijfer〉

2 (ruim) voldoende 〈 cijfer op rapport〉

3 lijn drie 〈 tram〉

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Drei
2 Dreier

Dreier

〈m.; Dreiers, Dreier〉〈 informeel〉

1 drie 〈 getal, cijfer〉

2 lijn drie 〈 tram〉

3 drie juiste getallen 〈 bij lottospel〉

4 (ruim) voldoende 〈 cijfer op rapport〉

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Dreier
3 Eins

Eins

〈v.; Eins, Einsen〉

1 één 〈 getal, cijfer〉

2 lijn een 〈 tram〉

3 zeer goed 〈 cijfer op rapport〉

♦voorbeelden:

1 wie eine Eins stehen • kaarsrecht staan

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Eins
4 Einser

Einser

〈m.; Einsers, Einser〉〈 informeel〉

1 één 〈 getal, cijfer〉

2 lijn een 〈 tram〉

3 zeer goed 〈 cijfer op rapport〉

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Einser
5 Fünf

Fünf

〈v.; Fünf, Fünfen〉

1 vijf 〈 getal, cijfer〉

2 lijn vijf 〈 tram〉

3 onvoldoende 〈 cijfer op rapport〉

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Fünf
6 Fünfer

Fünfer

〈m.; Fünfers, Fünfer〉〈 informeel〉

1 vijf 〈 getal, cijfer〉

2 lijn vijf 〈 tram〉

3 onvoldoende 〈 cijfer op rapport〉

4 vijf juiste getallen 〈 bij lottospel〉

5 5-pfennigstuk

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Fünfer
7 Sechs

Sechs

〈v.; Sechs, Sechsen〉

1 zes 〈 getal, cijfer〉

2 lijn zes 〈 tram〉

3 zeer onvoldoende, slecht 〈 cijfer op rapport〉

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Sechs
8 Sechser

Sechser

〈m.; Sechsers, Sechser〉〈 informeel〉

1 zes 〈 getal, cijfer〉

2 lijn zes 〈 tram〉

3 zeer onvoldoende, slecht 〈 cijfer op rapport〉

4 〈 informeel〉 zes juiste getallen 〈 bij lottospel〉

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Sechser
9 Vier

Vier

〈v.; Vier, Vieren〉

1 vier 〈 getal, cijfer〉

2 lijn vier 〈 tram〉

3 voldoende 〈 cijfer op rapport〉

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Vier
10 Vierer

Vierer

〈m.; Vierers, Vierer〉

1 〈 sport en spel〉de vier, vierriems(boot)

2 〈 informeel〉 vier 〈 getal, cijfer〉

3 〈 informeel〉 lijn vier 〈 tram〉

4 〈 informeel〉 voldoende 〈 cijfer op rapport〉

5 〈 informeel〉 vier juiste getallen 〈 bij lottospel〉

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Vierer
11 Zwei

Zwei

〈v.; Zwei, Zweien〉

1 twee 〈 getal, cijfer〉

2 lijn twee 〈 tram〉

3 goed 〈 cijfer op rapport〉

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Zwei
12 Zweier

Zweier

〈m.; Zweiers, Zweier〉

1 boot voor twee roeiers

2 〈 informeel〉 twee 〈 getal, cijfer〉

3 〈 informeel〉 lijn twee 〈 tram〉

4 〈 informeel〉 goed 〈 cijfer op rapport〉

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Zweier
13 Zensur

Zensur

〈v.; Zensur, Zensuren〉

1 censuur

2 〈 onderwijs〉(rapport)cijfer, punt ⇒ 〈 meervoud ook〉 rapport(en)

♦voorbeelden:

1 die Briefe gehen durch die Zensur • de brieven worden gecensureerd

2 eine schlechte Zensur in Mathematik • een slecht cijfer voor wiskunde

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Zensur
14 mark

n. Mark (voornaam)

mark¹

[ ma:k] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 teken ⇒ kenteken; leesteken; kruisje (in plaats van handtekening); opschrift; 〈 figuurlijk〉 blijk

2 teken ⇒ spoor, vlek; 〈 figuurlijk〉 indruk

3 (rapport)cijfer ⇒ punt

4 peil ⇒ niveau, standaard

5 〈vaak Mark; voornamelijk met telwoord〉 model ⇒ type, rangnummer

6 start(streep) ⇒ meet

7 doel ⇒ doelwit

8 belang

9 aandacht

♦voorbeelden:

1   as a mark of my esteem • als blijk van mijn achting

2   bear the marks of • de sporen dragen van

     leave one's mark on • zijn stempel drukken op

     make one's mark • zich onderscheiden

4   above/below the mark • boven/beneden peil

     I don't feel quite up to the mark • ik voel me niet helemaal fit/in orde

5   〈 schertsend〉 mark one • verouderd model

6   not quick off the mark • niet vlug (van begrip)

     on your marks, get set, go! • op uw plaatsen! klaar? af!

7   〈 figuurlijk〉 hit the mark • in de roos schieten

     〈 figuurlijk〉 miss/overshoot the mark • het doel missen, te ver gaan; de plank misslaan

     beside/off the mark • ernaast

8   of no mark • van geen belang

¶ keep someone up to the mark • zorgen dat iemand zijn uiterste best doet

     overstep the mark • over de schreef gaan

     〈 Amerikaans-Engels〉 toe the mark • precies doen wat opgedragen wordt

→ full full/, soft soft/, wide wide/

————————

mark²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 vlekken (maken/krijgen)

2 cijfers geven

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 merken ⇒ tekenen, onderscheiden; aanduiden

2 beoordelen ⇒ nazien, cijfers geven voor 〈 schoolwerk〉

3 prijzen ⇒ met prijskaartje

4 letten op 〈 woorden bijvoorbeeld〉

5 te kennen geven ⇒ vertonen

6 bestemmen ⇒ opzij zetten

7 〈 vaak passief〉 vlekken ⇒ tekenen 〈 dier〉

8 〈 sport〉 dekken

♦voorbeelden:

1   his birth marks the beginning of a new era • zijn geboorte luidt het begin van een nieuw tijdperk in

     mark the occasion • de gelegenheid luister bijzetten

     mark time • de pas markeren; 〈 figuurlijk〉 niet opschieten

     marked for life • voor het leven getekend

4   mark how it is done • let op hoe het gedaan wordt

7   a face marked with smallpox • een pokdalig gezicht

→ mark down mark down/, mark in mark in/, mark off mark off/, mark out mark out/, mark up mark up/

English-Dutch dictionary > mark

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на нидерландский

cijfer op rapport

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на нидерландский

cijfer op rapport

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: